Dagboek van een Wit-Russische brooddammer
Eric van Dusseldorp
Dit verhaal gaat over een arme brooddammer uit Minsk, de hoofdstad van Wit-Rusland. Sinds de omwentelingen in het voormalige Oostblok hebben denksporters die net niet tot de absolute wereldtop behoren, het lastig. De toelages van de overheid, die vroeger zo vanzelfsprekend waren, verdwijnen steeds meer. Marktwerking is ook hier het toverwoord. Alleen in damwalhalla Nederland valt soms nog iets te verdienen voor dammers.
Alexander verlaat zijn bouwvallige huisje in een sombere buitenwijk van zijn woonplaats. Hij zwaait nog even naar zijn vrouw en wordt dan enkele tientallen meters vergezeld door de schele bastaardhond Dasja, die na een hese afscheidsblaf met de staart tussen de poten rechtsomkeert maakt. Alexander schopt nog enkele kippen opzij, die hinderlijk voor zijn voeten lopen. Waarom leren die beesten het dan ook nooit.
De lange treinreis van Minsk naar Moskou is allerminst comfortabel en bovendien overvol. De trein is stoffig en vies en voor Alexander rest alleen een staanplaats. Na enkele uren stopt de trein plotseling en blijft een uur staan. Wat er aan de hand is, wordt eindelijk duidelijk: Tsjetsjenen in de trein, althans zo gaat het verhaal. Iedereen moet de trein verlaten en wordt tot op het ondergoed gefouilleerd. Geen Tsjetsjeen gevonden en na enkele uren zet de trein zich weer in beweging.
De trein Moskou-Berlijn wordt nog maar net gehaald. Alexander heeft een optie op een zitplaats op deze 30 uur durende reis, maar helaas... de stoel blijkt dubbel gereserveerd. Een naar wodka stinkende Rus heeft al plaatsgenomen en het lijkt niet zinvol om met hem in discussie te gaan. Dan maar staan, dat hebben we vaker gedaan en we komen er wel. De trein dendert de donkere en koude nacht in. Buiten is het tien graden onder nul en binnen ook, want de verwarming doet het weer eens niet. Alexander trekt alles aan wat hij bij zich heeft, maar verkleumt tot op het bot. Om drie uur ’s nachts gaat de verwarming plots aan. Een half uur later is het dertig graden. Het lukt niemand om de knoppen wat terug te draaien. Niets werkt en het blijft bloedheet. Alexander vindt een oplossing. Hij zet het raam open en gaat beurtelings, met tussenpozen van een halve minuut, met zijn voor- en achterkant naar het open raam staan. Zo valt het uit te houden.
Alexander probeert naar het toilet te gaan, maar dat valt niet mee. De gang ligt bezaaid met naar alcohol stinkende, min of meer slapende Russen. Hij glijdt bijna uit over het braaksel van een van hen. De eerste wc blijkt compleet verstopt, de tweede overgelopen.
De trein dendert Berlijn binnen. Op het station ruikt Alexander de geuren van dampende koffie en ziet op verschillende billboards plaatjes van hotdogs waar de ketchup bijna letterlijk van afdruipt. Maar dat kost euro’s en die wil Alexander niet uitgeven, maar juist verdienen in het westen. Hij neemt zijn toevlucht tot een in folie verpakt, door zijn vrouw klaargemaakt onbestemd Wit-Russisch goedje. Het is te eten, maar niet meer dan dat. Het is nog zes uur wachten op de bus van Berlijn naar Utrecht. Dat wil zeggen: dan vertrekt de goedkoopste bus en die moet Alexander hebben. Na lang ijsberen op het busstation stapt hij vervolgens in.
Eindelijk komt Alexander in Utrecht aan. De sponsor van het damteam wacht hem op. De Wit-Rus mag plaatsnemen op de achterbank van een ruime bolide die hem bij de geldschieter thuisbrengt. “Hoe was de reis?” vraagt de sponsor. “Redelijk, ik mag niet klagen” reageert Alexander bescheiden. Bij de Nederlander thuis wacht hem een warm bad, een schoon bed en ’s ochtends een prima ontbijt met vers brood en een eitje. Het leven is nog niet zo slecht. Na het ontbijt wordt hij naar een damzaal gebracht waar zijn team een belangrijke wedstrijd speelt. Alexander is vroeg en ijsbeert wat door de speelzaal. Zijn teamgenoten druppelen een voor een binnen en hij geeft ze een beleefd maar slap handje. Als brooddammer wisselt Alexander bijna ieder jaar van club…
De damborden worden opgezet en het gekletter van de schijven maakt dat Alexander zich nu helemaal op zijn gemak voelt. Dit is zijn terrein, dit is zijn hobby, zijn werk, hier doet hij het voor. Alles is opeens vertrouwd. Klokslag 12 uur gaan de klokken aan en de man uit Minsk geeft zijn tegenstander een handje. Deze biedt hem vervolgens een drankje aan, maar Alexander weigert beleefd. Iets aannemen schept misschien verplichtingen en iedere euro is er een. Hij lest vervolgens zijn dorst met water uit de wc. Al na een kwartier maakt zijn onzekere opponent een grote fout en Alexander wint op slag. Hij is populair bij zijn Nederlandse teamgenoten, niet omdat hij zo gezellig en spraakzaam is, maar omdat hij punten scoort. Veel punten. Zijn overwinning van vandaag blijkt van groot belang voor zijn ploeg.
Drie dagen later. Alexander strompelt het tuinpad van zijn optrekje op. Dasja, die steeds scheler lijkt te worden, blaft “welkom!”. Enkele kippen krijgen een ferme trap. “En hoe ging het?” vraagt zijn vrouw. “Goed” antwoordt Alexander terwijl hij twee verfrommelde briefjes van 50 euro neerlegt. “Fantastisch, hier kunnen we weer een tijdje van leven.” “Het is nog mooier” repliceert Alexander. “De sponsor is tevreden over me. Volgende week mag ik weer komen!”
|