Goede damorganisatie
in ‘onbewoond’ gebied
door Eric van Dusseldorp
In honderd jaar is er in het Nederlandse damleven veel veranderd. Geografisch gezien is er een opmerkelijke verschuiving van West naar Oost te signaleren. In het begin van de vorige eeuw werd ons honderdruitenspel met name beoefend in grote, inmiddels legendarische damclubs in Amsterdam, Rotterdam en een aantal andere plaatsen in de Randstad. Buiten de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht was het spel natuurlijk wel bekend, maar werd het als wedstrijdsport zelden beoefend.
In de loop der jaren zijn de overige provincies besmet geraakt met het damvirus. Een opmerkelijke, en voor de verspreiding van de damsport buitengewoon belangrijke, gebeurtenis was de match in 1937 om de wereldtitel tussen de Franse titelverdediger Maurice Raichenbach en de Nederlandse uitdager Benedictus Springer. Als een carrousel werd een groot aantal plaatsen in ons land, met name ook buiten de Randstad, aangedaan om de in totaal 25 partijen af te werken. En als men de annalen uit die tijd moet geloven, werden de spelers en hun gevolg in bijna iedere plaats door grote enthousiaste mensenmassa’s opgewacht. Er werden simultaans gegeven, damclubs opgericht en de grote ‘ontginning’ van Noord-, Oost- en Zuid-Nederland had een aanvang genomen.
Tegenwoordig is het vooral Oost-Nederland dat de klok slaat voor wat betreft het organiseren van damtoernooien. Tijdens het afgelopen Nederlands kampioenschap te Zwartsluis schamperde de aldaar aanwezige dammaecenas van de Amsterdamse vereniging Hiltex, Piet Hildering, dat het weer eens tijd werd om het NK naar ‘de bewoonde wereld’ terug te halen. Inderdaad is het alweer zo’n 25 jaar geleden dat in de hoofdstad een dergelijk toernooi werd georganiseerd.
Maar aan de andere kant: de organisatie van het Zwartewaterland-toernooi (de officiële naam van het NK van 2001) was zo perfect en verliep zo naar tevredenheid van spelers en sponsors, dat er nauwelijks reden lijkt te zijn om de ‘onbewoonde’ wereld te verlaten.
Alom complimenten dus voor de organisatie en huisvesting van dit evenement, dat helaas een beetje ontsierd werd door het hoge remisepercentage en het feit dat loting de nieuwe kampioen moest aanwijzen. Het toernooi had beter verdiend.
De volgende twee fragmenten van het NK 2001 zijn mogelijk nog in geen dagblad gepubliceerd.
Zwart: G. Jansen - Wit: K. Thijssen
In de stand van diagram 1 gaat er opeens van alles mis met de doorgaans zo solide zwartspeler: 40. 37-31, 9-13 (?); 41.31-26, 21-27?; 42. 28-22!, 27-31; (want 27-32 mag niet wegens een simpele 2-om-3) 43. 36x27, 12-17; 44. 42-38(?), 17x28; 45. 38-33, en nu nam zwart zijn toevlucht tot de penibele remisevariant 18-23; 46. 29x9, 20x38; 47. 9-3, 38-42; 48, 3-14, 42-47; 49. 14x37, 47-36 en wit kon het eindspel (kennelijk) niet winnen. In plaats van 44. 42-38 had de opmerkelijke actie 40-35 (17x28) 45-40 een uitstekende winstkans gegeven. Er dreigt 29-23 met winnend voordeel en zelfs na (18-22) 27x9 (4x13) lijkt zwart niet voldoende compensatie te hebben.
Zwart: R. Clerc - Wit: R. Heusdens
Na 47. 6-1, 19-23; 48. 1-6 bereikte wit slechts moeizaam remise. I.p.v. 1-6 had 26-21 (27-31) 1-7 (16x27) 47-42!! (37x39) 7-16!! in een snellere puntendeling geresulteerd.
Tot besluit een aardige opgave. In de stand Zwart: 29, 34, 35 en dam op 33; Wit dam op 38 uit de elfde ronde dacht Anton Kosior remise te maken door 38-43 (34-40) 43-34, maar tegenstander Paul Oudshoorn liet volgen: (33-6!) 29x1 (40-44) en nu volgt op 1-23 (35-40) en (6-1) en op 1-40 wint bijv. (6-28) en (28-44).
Reeds in de derde ronde was diezelfde Kosior ook al uitgevangen op de tric-trac. De zet (50-45) verdient geen vraagteken omdat er niets anders rest, maar hoe won tegenstander Hans Jansen snel vanuit diagram 3?