Vernietig het remisevirus ?!
Wat vindt
U ervan?

De resultaten van de enquête zijn inmiddels bekend. Klik hier.
          


25 manieren om iets aan de grote hoeveelheid remises te doen

Het grote aantal remises in partijen tussen -vooral- topspelers is al sinds het begin van de vorige eeuw velen een doorn in het oog.
Ontegenzeglijk heeft een aantal evenementen waarin zeer veel puntendelingen te noteren vielen geleid tot een negatieve publiciteit.
De vragen die al honderd jaar gesteld worden luiden: Doen we er wat aan en zo ja, wat doen we er dan aan?


De voorstellen die in de loop der tijd boven tafel zijn
gekomen,


zijn grofweg te splitsen in drie categorieën:

1. Voorstellen om iets aan het spel zelf te veranderen. 
(En dus een [deels] nieuwe theorie, nieuwe partijanalyses, damproblemen en eindspelen opleveren. De oude kunnen dan min of meer in de prullenmand.)

2. Voorstellen die het spel zelf in tact laten (hooguit iets toevoegen), alleen de waardering in punten veranderen. 
(Bestaande partijanalyses, problemen en eindspelstudies blijven dus hun waarde behouden.)
3. Andere voorstellen die het spel zelf in tact laten. 

Hieronder vindt u een uitwerking van de drie categorieën met (vrijwel) alle mij bekende voorstellen. Er is enige dank verschuldigd aan J. Reiffers, aan wiens interessante artikelenserie in het Nieuwe Damspel uit 1974-1975 ik het nodige heb ontleend.

Ikzelf zweer bij de opties 15, 21 en 25.

Categorie 1
Voorstellen die iets aan het spel veranderen.

1.1   (1)
De
Damme-dam of de Thaise dam: wanneer met de dam geslagen wordt, is de dam verplicht om direct na het laatst geslagen stuk halt te houden.
In 1922 stelde A.K.W. Damme (een sterk dammer uit die tijd, kampioen van Nederland in 1921, 1927 en 1929) dit idee voor. In Thailand wordt echter al van oudsher volgens deze regel gedamd. Het bijzondere van de Thaise of Dammedam is, dat twee witte dammen tegen één gewonnen is.
Zie diagram.

 

 

 

 

 

 

Waar de zwarte dam ook staat, hij wordt altijd uitgevangen. Bijv. op 46 dan 50-28.
Zelfs de stand van het tweede diagram is gewonnen.

 

 

 

 

 

 


Zwart moet, vanwege de dreiging 25-14 danwel 15-10, de langelijn verlaten, waarna wit de winnende vangstelling van het vorige diagram opbouwt.

1.2   (2)
De Hoogland-dam. Deze dam schuift als een gewone dam, hij slaat over een schijf als een gewone dam, maar slaat over een dam als een Friese dam. Als hij in één slag over zowel schijven als dammen moet slaan, slaat hij over schijven als een gewone dam en over dammen als een Friese dam. (Niet door elkaar dus).

 

 

 

 

 

 


Enige voorbeelden (van J. Reiffers, HND 1974-5). In het eerste diagram moet wit 5x45x7 (of 1) slaan.

 

 

 

 

 

 


Hier kan wit 1x20 slaan via de velden 45, 5, 37, 48 en 50. Maar ook kan 1x47 via 45, 5, 46, 50 en 20.

 

 

 

 

 

 


Wanneer er een twee-om-één dammeneindspel op het bord komt, is er geen verschil meer tussen de 'nieuwe speelwijze' van Hoogland en het Fries dammen. M.a.w. het is winst voor de meerderheidspartij. Hoogland gaf in bovenstaand diagram een voorbeeld. Zwart aan zet verliest natuurlijk direct, maar met wit aan zet: druk op auto of > en bedenk er zelf de laatste slag 46x16 of 46x6 bij.

Deze 'nieuwe speelwijze' die Herman Hoogland, de wereldkampioen van 1912 tot 1925, in 1923 introduceerde, is de meest hardnekkige poging uit de geschiedenis om de remisemarge te verkleinen. Hoogland had veel aanhangers, de nodige publiciteit, richtte een eigen bond en een eigen blad op. Pas na de dood van de Utrechter in 1955 was het (vrij snel) gedaan met de 'nieuwe speelwijze'.

1.3   (3)
De Renooij-dam. De Renooij dam is een gewone dam, die pas Hoogland-dam wordt, als er nog uitsluitend dammen op het bord staan. 
Ook bij dit voorstel van A. Renooij uit 1924 is twee-om-één dammeneindspel gewonnen, omdat dan dezelfde effecten optreden als bij de nieuwe speelwijze van Hoogland en het Fries dammen. Dit voorstel kreeg een slechte pers, omdat er sprake is van drie verschillende stukken in het spel (schijf, gewone dam en Hooglanddam). 

1.4   (4)
De Polman-dam, een idee van W.C.J. Polman uit 1924. Wanneer er drie dammen tegen een dam op het bord zijn gekomen, verliest de ene dam het recht om 'los' te staan. Bovendien: in standen met een dam en twee schijven versus een dam, of twee dammen en en schijf versus een dam, mag de meerderheidspartij zijn schijven kronen. Dan is 3-om-1 gewonnen, ook al heeft wit nog niet de middenlijn en zijn nog niet alle witte schijven gepromoveerd.


 

 


 

 

 

 

Na 8-2 moet zwart van de lange lijn af, want op (37-46) volgt 2-8 (46-5) 8-19. Wanneer de dammen op 34 en 45 nog schijven zijn, mag wit ze kronen met het bekende gevolg. Als zwart de lange lijn heeft verlaten, wint wit gemakkelijk.
Nadelen zijn: het doet gekunsteld aan, er is sprake van drie verschillende stukken en hoe zit het met andere eindspelen die niet precies 3-om-1 zijn?

1.5   (5)
De mineur- en (farce)majeurdammen van M. Fayet uit 1922-1924. 
Ik citeer Reiffers (HND 1974-6): Fayet introduceerde twee soorten dammen, majeurdammen en mineurdammen, respectievelijk voorgesteld door drie en door twee gestapelde schijven. Beide soorten dammen schuiven als de oude dam. De majeur-dam slaat ook als de oude dam. Maar de mineurdam is in zijn rechten beknot: de mineurdam voert weliswaar lijnslagen uit als de oude dam, maar hoekslagen anders. Als de mineurdam tijdens de slagvoortzetting een hoekslag maakt, dan mag hij, wanneer hij voor de tweede keer (en vervolgende keren) een kruisende lijn inslaat dit slechts doen vanaf het onbezette veld dat direct achter het zojuist geslagen stuk ligt; als de slagvoortzetting is voltooid, moet de dam dan ook stoppen direct achter het laatst geslagen stuk. 
De eerste schijf die promoveert wordt altijd een majeurdam. Opvolgende promoverende schijven van dezelfde kleur worden eveneens majeurdammen. Schijven van de andere kleur, die promoveren als de eerste kleur al een of meer majeurdammen heeft, promoveren tot mineurdammen.

 

 

 

 

 

 


Zie diagram. Wit kan maar vier stukken slaan, óf door 5x38 via de hoekpunten 23, 40, 49 óf door 5x29 via de hoekpunten 32, 49, 40. 
Fayet stelde, dat met dit systeem 3-om-1 altijd gewonnen is. maar een halve eeuw later toonde Reiffers koeltjes aan dat dat niet zo is.

 

 


 

 

 


Wit speelt 9-3 en haalt een majeur-dam. Zwart kan drie mineurdammen halen, maar wint van zijn levensdagen nooit. 
Kunnen we niet beter spreken van Fayets farce majeurdam?

1.6   (6)
De Van Dam-dam, beter bekend als de koningsdam.
Een voorstel uit 1939 van de destijds bekende problemist Geo van Dam.
Als de meerderheidspartij zijn derde dam haalt, wordt deze gekroond met twee schijven en gaat-ie als koningsdam door het leven. De koningsdam heeft het voorrecht, dat hij niet geslagen kan worden. 3-om-1 is nu gewonnen, mits de meerderheidspartij de langelijn heeft.

 

 

 

 

 


 

In de diagramstand is de dam op 4 de koningsdam. De vangstelling is markant: wit dreigt 13-27 (16x5) 4-10 en ziedaar, de witte dam mag niet geslagen worden. Als in de diagramstand zwart aan zet is en (16-2) speelt volgt 4-15 etc.
Geen slecht voorstel, al blijft er het probleem van de drie verschillende stukken.

1.7   (7)
De gesplitste dam van Gortmans uit 1940. Als iemand zijn derde dam haalt, splitst deze zich op dat moment in twee dammen die geplaatst worden op het promotieveld en op het veld van waaruit het promotieveld werd bereikt. Zo wordt een (potentiële) 3-om-1 stand dus automatisch een 4-om-1 stand.

1.8   (8)
De
Farton-dam uit 1956. Na een slag moet een dam, als dat mogelijk is, stoppen vóór de rand van het bord. 3-om-1 is dan gewonnen, zelfs al heeft de meerderheidspartij de langelijn niet.

 

 

 

 

 

 


Ziehier het verschil met de Thaise dam of de Damme-dam. Deze moet 35x22 slaan. De Farton-dam mag desgewenst ook naar 27 of 31 slaan, maar niet naar 36.

 

 

 

 

 

 


Ziehier de winnende vangstelling. 

1.9   (9)
Het hoekje van het dambord eraf van J.J.H. Mertens uit 1935. 3-om-1 is dan gewonnen

 

 

 

 

 

 


Zaag in gedachten veld 5 eraf. (Gerard de Groots Damweb Applet geeft geen ruimte voor dit soort frivoliteiten). Als de minderheidspartij de langelijn in bezit heeft, kan de meerderheidspartij 'm eenvoudig verjagen via de lijn 4-15. De vang in de diagramstand is duidelijk.
Het is me niet helemaal duidelijk, op welk moment Mertens veld 5 eraf zou willen zagen. Ik zou als zwartspeler niet gelukkig zijn, wanneer dat al in de beginstand zou geschieden.

1.10  (10)
Een extra hoekje op het dambord erbij van J.J.H. Mertens uit 1935: een extra veld naast veld 10.

 

 

 

 

 

 


Plaats zelf een witte dam op veld 10a. De langelijn is een soort valse trictrac geworden: wit dreigt met 20-33 (44-46) 10a-5 en op (44-17) volgt 41-28.
Overigens heeft Mertens deze twee ideeën meer als curiositeit opgevoerd, dan dat hij echt op deze manier het spel wilde veranderen.

1.11   (11)
Doordammen
, een idee van Jannes van der Wal uit de  jaren tachtig.
Wanneer een speler in het eindspel een voorsprong heeft van tenminste drie schijven (waarbij de dam voor twee schijven telt) en die een tiental zetten weet vast te houden, dan wordt de partij voor hem gewonnen verklaard. 

Dit voorstel wijkt af van alle damvariëteiten in de wereld en eigenlijk ook van bijna alle andere voorstellen tot spelregelwijziging: je hebt gewonnen ook al heb je de stukken van je tegenstander niet geslagen of vastgezet. 
Een partij hoeft niet 'gewonnen' te worden, een voordeel behalen is voldoende. 
De meeste partijanalyses, damproblemen en eindspelstudies hebben na het invoeren van doordammen geen waarde meer en standen als 'Woldouby' kunnen direct worden opgegeven. Eerlijk is eerlijk: er komt aan de andere kant ook weer een heleboel nieuwe literatuur bij.

1.12   (12)
Ban de remise
, een recent idee van Jaap van Galen. Ook een minimaal voordeel is voldoende voor de volle winst en bij 1 dam tegen 1 dam is de bezitter van de middenlijn de winnaar. Remise is uitgesloten.

1.13   (13)
Een regel uit sommige afgelegen dorpjes in Sierra Leone: wie nog maar één stuk heeft, heeft verloren.

1.14   (14)
Een voorstel van Andreas Kuijken. Een computer genereert een compleet vol bord, minus één veld, met witte en zwarte stukken, zowel dammen als schijven. 

Volgens Kuijken was deze regel al ingevoerd door de Zwitserse Dambond, met goedkeuring van de FMJD (Werelddambond). Kuijken toonde een voorbeeld uit het 'laatste' Zwitserse kampioenschap.

 

Volgens hem ging het om een partij tussen M. Achs en D. Ouwes. Later bleek het om een 1 aprilgrap te gaan. Toch kreeg het Bondsbureau van de KNDB enige verontruste telefoontjes...

Categorie 2
Voorstellen die het spel in tact laten (hooguit iets toevoegen) maar de waardering veranderen.

2.1  
(15)
Een score van 3-0 toekennen voor een overwinning i.p.v. 2-0.
De Koninklijke Nederlandse Dambond heeft de driepuntenoverwinning medio 2001 ingevoerd, maar is hiervan teruggekomen als het gaat om toernooien die volgens het Zwitsers Systeem worden gespeeld. 3-0 wordt alleen in Nederland toegepast, de Werelddambond en de andere bonden zijn nog niet overstag.

2.2   (16)
Volmac-telling, later Delftse telling: 4-0 voor winst, 2-2 voor een enigszins gelijkwaardige remise en 3-1 voor een remise met duidelijk voordeel.
Volmac sponsorde in de jaren tachtig een zeskamp bestaande uit topspelers. Het experiment werd niet herhaald. Later pikte Henk de Witt uit Delft deze telling weer op en voerde het in op zijn eigen vereniging DOS Delft.

2.3   (17)
Vernieuwde Delftse telling
: 5-0 voor winst, 2-2 voor een enigszins gelijkwaardige remise en 3-1 voor een remise met duidelijk voordeel.
Dit idee is het meest in de actualiteit. Dit jaar won A. Gantwarg het DuWo Kennisstad toernooi waarbij deze telling gehanteerd werd. 
Het is een constructief idee omdat er geen waardevolle partijanalyses, mooie problemen en eindspelen uit de damgeschiedenis verloren gaan. In tegendeel, er komen eindspelen etc. bij. Bovendien worden nu remisestanden waarbij een speler enig voordeel heeft doorgespeeld met als gevolg dat er soms opeens echte overwinningen uitrollen.
Vaak worden enkele bezwaren genoemd: 3-1 lijkt een wel erg riante uitslag voor iemand die niet echt gewonnen heeft. Het voelt eigenlijk als een overwinning. Het systeem lijkt ook in het voordeel te werken van topdammers die tegen wat zwakkere spelers geen risico willen nemen en liever tevreden zijn met een 3-1 uitslag, dan het risico lopen een partij te verliezen. Het 'percentagedammen' zou dus kunnen toenemen. 

2.4   (18)
De Harkstede-telling.
Damclub Harkstede uit de provincie Groningen hanteert de volgende telling: 3-0 voor een overwinning, 1,5-1,5 voor een gelijkwaardige remise, 2-1 voor een remise met voordeel.

2.5   (19)
Een voorstel (van meerdere personen) om bij een voordeelremise iets meer toe te kennen dan 1 punt.
Voorbeelden: 
verschil van 1 dam: score 1,1-0,9
verschil van 2 dammen: score 1,2-0,8
verschil van 3 dammen (als men een 5-om-2 dammeneindspel niet weet te winnen): 1,3-0,7.
Er zijn wat variaties op deze telling mogelijk.


2.
(20)
Een voorstel van J. Reiffers en later ook van D. van den Berg om een soort doelsaldo in te voeren dat bij gelijk eindigen de beslissing moet brengen.
Dus gewoon 2-0, 1-1 en 0-2 handhaven, maar een 'rechterkolom' invoeren met daarin het aantal punten en minpunten al naar gelang er sprake is van voordeel- dan wel nadeelremises. Bijvoorbeeld 1 punt voor 2 tot 3 schijven meer (een dam telt voor 2 schijven) en 2 punten voor 4 of meer schijven meer.
De eindstand van een vierkamp kan dan aldus luiden:
1. Jansen 4 (1)
2. Pietersen 4 (0)
3. Klaassen 2 (2)
4. Paulsen 2 (-3).
Jansen dus ongedeeld eerste, Klaassen ongedeeld derde.

 

Categorie 3
Andere voorstellen die het spel zelf in tact laten.

3.1  
(21) 
Bepalen dat er pas
remise gegeven mag worden nadat er minstens 40 zetten zijn gedaan.
Deze cosmetische regel -maar beter dan niets- is inmiddels in de meeste toernooien ingevoerd.

3.2   (22) 
Speeltempo verhogen (in de hoop dat er dan meer fouten worden gemaakt met als gevolg: meer beslissingen). 
In de beslissingsmatch om het kampioenschap van Nederland 2001 tussen Harm Wiersma en Hans Jansen kwam dat er niet uit: 18 remises in 20 over het algemeen vrij 'vlakke' duels.

3.3   (23)
Knock-outsysteem invoeren en bij gelijke stand steeds sneller gaan spelen totdat er een beslissing valt. 
(Broertje van 3.2)

3.4   (24)
Spelen vanuit
verplichte openingen  
(zoals 32-28 (17-22) 28x17 (11x22) 37-32 (12-17) 31-26 (6-11) 36-31 (8-12) 32-27 (16-21) 27x16 (22-28) 33x22 (18x36)). Ofwel beide spelers spelen zo'n variant een keer met wit en een keer met zwart tegen elkaar, ofwel de computer paart een opening aan een duel.

3.5   (25)
Het
afschaffen van toernooien waarin het remiseprobleem zeer groot is. Gedacht wordt aan matches om de wereldtitel.
Dit heeft mijn sterke voorkeur. Rondtoernooien blijken geschikter om de wereldkampioen te bepalen en hebben een betere publiciteit. Zelfs 'Zwitserse' toernooien en Knock-outtoernooien hebben nog mijn voorkeur boven de 'vermaledijde' tweekampen die al sinds de jaren zestig steevast op een teleurstelling uitlopen.

Naar: formulier

 

Terug naar Erics damsite 
Back to main page (English)
Retour (Français)
Zurück (Deutsch)
Página anterior (Español)
Voltar atrás (Portuguesa)
Bai bek (Papiamento)
Ritorno (Italiano)
Powrót (Polski)
Возврат к главному меню